Suikerbieten

De suikerbieten vormen een vast onderdeel van het bouwplan. Als de bieten zijn gerooid zullen deze door de suikerunie worden vervoerd naar de suikerfabriek in het Groningse Hoogkerk. Hier zullen de bieten worden verwerkt tot suiker, het eindproduct.

 

 

Als de bieten in de suikerfabriek tot suiker zijn verwerkt worden de hoeveelheden suiker in deze vrachtwagens vervoerd.

Aantastingen/ziekten die veel voorkomen in de suikerbieten

 

Cercospora beticola

Cercospora beticola is een schimmel, die behoort tot de familie Mycosphaerellaceae. De schimmel is een bladvlekkenziekte en infecteert planten, die behoren tot het geslacht biet. Op de bladeren ontstaan na infectie kleine, over het blad verspreid liggende, grijsbruine vlekjes, die later een bruinzwarte kleur krijgen. De vaak samenvloeiende vlekjes zijn omgeven door een rode zone. De schimmel infecteert het blad vanaf eind juni bij temperaturen boven de 20 graden Celsius en met nachten met veel dauw.

Rhizoctonia

Rhizoctonia wordt veroorzaakt door de bodemschimmels die tot het geslacht Rhizoctonia behoren en die wortelrot en wortelbrand veroorzaken in de suikerbieten. Naast de suikerbieten ook in aardappelen, groente en bolgewassen. De planten verwelken, waarna vervolgens het blad afsterft. Op de wortels ontstaat een bruine of zwarte verkleuring.

Rhizomanie

Rhizomanie of bietenrhizomanievirus (Engels: beet necrotic yellow vein virus) is een plantenvirus dat overgebracht wordt door de plasmodiophoromyceet Polymyxa betae, die tot de familie plasmodiophoaceae behoort. Polymyxa betae is een algemeen voorkomende obligate parasiet en kan verspreid worden met aanhangende grond, water (beregening) en wind. Aantasting door Rhizomanie veroorzaakt een bleekgele verkleuring van de bladeren en een sterke vertakking van de zijwortels en vaak een kleinere, aan de punt ingesnoerde suikerbiet met een lager suikergehalte en slechtere winbaarheid. Ook kunnen bruine vaatbundels in de wortelpunt voorkomen. Geïnfecteerde planten kunnen minder gemakkelijk water opnemen en gaan tijdens een warme periode daardoor eerder slap hangen. Als de infectie zich door de gehele plant verspreidt ontstaat vergeling van de bladnerven, bladnecrose en gele vlekken op de bladeren. De aangetaste planten vormen bladeren met lange bladstelen en smalle bladschijven.

Witte bietencysteaaltje

Percelen die zijn aangetast door het witte bietencysteaaltje (Heterodera schachtii), blijven pleksgewijs achter in groei. Bij oudere bieten is de schade te herkennen aan slaphangende planten (slapende bieten). De hoofdwortel is zwak ontwikkeld en heeft veel zijwortels. Op de zijwortels zijn citroenvormige, speldenknopgrote cysten te zien. De cysten zijn eerst wit en worden later bruin.

Gele bietencysteaaltje

Bij hoge beginbesmettingen door gele bietencysteaaltjes (Heterodera betae) kunnen planten wegvallen. Later in het seizoen is aantasting te herkennen aan slaphangende planten (slapende bieten). De hoofdwortel is zwak ontwikkeld en heeft veel zijwortels. Op de zijwortels zijn citroenvormige, speldenknopgrote cysten te zien. De cysten verkleuren tijdens de ontwikkeling van wit, via geel naar bruin.

 

Graan

Bij het telen van graan moeten er voorafgaand aan de teelt keuzes gemaakt worden. Wordt het winter- of zomergraan? Voer- of kwaliteitsgraan? Wordt er gekozen voor intensief of extensief telen? Graan heeft eigenschappen die het bedrijf, de grond of zelfs andere gewassen ten goede komen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • graan past op elk akkerbouwbedrijf en in elk bouwplan;
  • graan zorgt voor een goede vruchtwisseling;
  • graan zorgt door zijn diepe worteling voor een goede bodemstructuur;
  • graan vraagt weinig bespuitingen in vergelijking met andere teelten;
  • graan biedt veel mogelijkheden om in bouwplanverband onkruiden te bestrijden;
  • graan kan dienen als dekvrucht voor andere gewassen.

Tarwe

Eén van de graansoorten is tarwe (Triticum). Tarwe is een geslacht met de voornaamste granen waar de mensheid zich mee voedt, naast rijst en maïs. Het staat met maïs op een gedeelde eerste plaats. In Nederland werd in 2005 116.000 ha wintertarwe en ruim 20.600 ha zomertarwe geteeld. Tarwe is een zelfbestuiver.  De tarwe maakt naast de suikerbieten deel uit van het bouwplan. Wintertarwe of zomertarwe: wintertarwe kent een langere groei periode. Daarom geniet wintertarwe duidelijk de voorkeur boven zomertarwe. Tot ongeveer eind december kan er beter wintertarwe gezaaid worden. Vanaf februari heeft zomertarwe echter de voorkeur. De aren van tarwe zijn kort en dik. Vaak zitten er geen lange naalden aan. Tarwe heeft meerdere korrels per pakje. Bovendien zijn de korrels korter en dikker dan die van andere graansoorten. De naakte korrels hebben een diepe groef.

Rassenkeuze

Ook bij de rassenkeuze voor tarwe is rasresistentie tegen ziekten, vooral tegen fusarium.

Aarfusarium

Fusarium is een verzamelnaam voor een aantal schimmelaantastingen, die vooral tijdens de afrijping schade veroorzaken. De bekendste zijn de sneeuwschimmel (Gerlachia nivalis) en de rode kafschimmel (Fusarium spp). Sneeuwschimmel is op het blad herkenbaar aan aanvankelijk waterige vlekken, die later bruin verkleuren. Tijdens de afrijping zijn de fusariumsoorten te herkennen aan de roodverkleuring van de kafjes. Op de plaats, waar de roodverkleuring zichtbaar is, is vaak ook de aarspil aangetast. De sapstroom naar de bloempakjes boven de plaats van aantasting wordt daardoor onderbroken. Dit geeft dode toppen en slechte vulling van de pakjes boven de aantasting tot gevolg.

Graanoogst

De optimale oogstperiode voor graan is bereikt als de inhoud van de korrel hard is en niet meer met de duimnagel door te knippen is. Afhankelijk van de graansoort, het weer en het ras wordt dit stadium bereikt vanaf begin juli (meestal wintergerst) tot eind augustus (meestal zomertarwe). Het beste oogsttijdstip hangt vooral af van het vochtgehalte van de korrels. Het optimale vochtgehalte voor alle granen is 15 procent. Bij dit vochtpercentage is oogstverlies minimaal en hoeft de oogst ook niet nagedroogd te worden. Bij een lager vochtpercentage is de kans op beschadiging van de korrels groter en loopt de korrelopbrengst terug vanwege minder vocht. Bij een hoger vochtgehalte verloopt het dorsen moeizamer en nemen de droogkosten toe. De reden dat er niet altijd gedorst kan worden bij 15 procent vocht, hangt sterk af van het weer en wordt een hoger vochtpercentage vaak voor lief genomen om een nog nattere oogst te voorkomen. Bij stabiel zonnig weer kan er gerekend worden op 15 a 16 procent vocht. In de loop van de oogstdag kan het gewas door invloed van wind en zon gemakkelijk nog een procent vocht verliezen.

Bewaring

De belangrijkste opgave bij de bewaring van graan is het vochtgehalte beneden een bepaalde drempel te houden. In de regel zijn partijen met vochtgehalten lager dan 15 procent goed te bewaren. Bij hogere gehalten neemt de bewaarduur snel af, zeker als de temperatuur boven de 15 graden Celsius uitkomt. Dan kan er gemakkelijk schimmelvorming of broei optreden. Veel onrijpe beschadigde korrels en groene delen in de partij kunnen dit proces flink versterken. Voor langere bewaring zijn lage temperaturen <10 graden Celsius en lage vochtgehalten (12-14 procent) nodig. Om de houdbaarheid te vergroten is het goed de partij regelmatig te laten omlopen. Eventueel aanwezige vochtplekken in de partij worden dan verdeeld.

Graan drogen

Het vochtpercentage van geoogst graan ligt doorgaans tussen 16 en 22 procent. Te nat om zo te kunnen opslaan. Het moet daarom eerst worden geventileerd of gedroogd. Graan drogen kan met verwarmde lucht. Warme lucht kan meer vocht opnemen. Bovendien worden de korrels opgewarmt, waardoor ze makkelijker vocht afgeven. Vanwege de mogelijke kiemschade vooral bij bouwgerst en zaaizaad mag de temperatuur van drooglucht niet te hoog zijn. In de praktijk wordt vaak een veilige maximumkorreltemperatuur van 35 tot 40 graden aangehouden.

 

Hieronder ziet U een afbeelding van de droger die in de schuur staat.

Stro

Stro bestaat uit de droge bloeistengels van graanplanten. Bij het maaidorsen van graan blijven de plantenstengels met de uitgedorste aren achter op het land. Deze worden tot grote rechthoekige stropakken samengeperst.

 

Tarwestro en gerstestro

Van het in Europa geproduceerde stro bestaat uit 80% uit tarwe- en gerstestro. Gerstestro heeft een iets hogere voedingswaarde dan tarwestro maar het neemt minder makkelijk vocht op. 

Gras

Ik ben in het bezit van een aantal stukjes grasland. In de zomerperiode wordt het gras gemaaid om deze te drogen tot hooi. Hooi bestaat voornamelijk uit gedroogd gras. Het hooi wordt voornamelijk verkocht als paardenhooi, dit omdat er voor paarden en andere dieren in de winter te weinig grasgroei is. Hooi wordt geperst in hooibalen en opgeslagen in de schuur. Als het hooi nog te vochtig is dan zullen de balen worden gewikkeld. 

 

Gewasbescherming

Een gezond gewas is belangrijk voor de akkerbouwer. Daarom beschermen akkerbouwers hun gewassen tegen ziekten en plagen. Elk jaar verandert er wel wat in regelgeving, toelatingen van middelen en toepassingsmogelijkheden.

Vruchtwisseling

Elk landbouwkundig jaar zal er vruchtwisseling plaatsvinden. Dit betekent dat de gewassen gewisseld worden op een ander perceel. Bijvoorbeeld op een perceel waar vorig jaar tarwe verbouwd werd, zal nu suikerbieten of een ander gewas worden verbouwd. Dit om resistentie voor bepaalde ziekten in het gewas te voorkomen. Men spreekt van resistentie als een bestrijding op een bepaalde ziekte geen effect meer heeft.

Soms wordt er in een landbouwkundig jaar ook nog wel eens aardappelen of koolzaad verbouwd.

Ecologische Aandachtsgebieden (EA)

Er is een verplichte inzaai noodzakelijk om aan de eisen voor Ecologische Aandachtsgebieden te voldoen. Deze verplichting is opgelegd door de overheid. Het doel hiervan is om de bodemgezondheid te verbeteren. Het afgelopen jaar is er gekozen voor Luzerne om aan bodemoptimalisatie te doen. Ook is er wel eens gekozen voor het zaaien van zaad voor wilde bloemen als akkerranden. Dit heeft vooral het doel om de flora en fauna tegemoet te komen.